dinsdag 28 april 2015

Het Wonder van Gent




Even was er sprake van paniek. ‘Niet hoesten,’ riep de neuroloog op het cruciale moment dat de elektrode geplaatst wordt. Ik probeer mijn adem in te houden, me te ontspannen. Maar krijg zo’n kriebel in de keel maar eens weg zonder te hoesten, te proesten, het slijm naar buiten te spugen, zoals een vulkaan de as en de lava lanceert. Henry Colle lijkt niet zo onder de indruk van de oprisping. Hij trekt wat aan de elektrode, dwingt hem op z’n tevoren gecalculeerde plaats in de kern van Luys. ‘Een paar millimeter boven de target’, om precies te zijn. Neuroloog en neurochirurg tevreden, ik uitgeput van de spanning en het zes uur lang in dezelfde krampachtige houding liggen, het personeel mag naar huis, weekend vieren. ‘Nee,’ blikt Henry Colle terug op de operatie. ‘De bloedvaten lagen ver weg, dus was er weinig kans op bloeding.’Ik word door de anaestesist in slaap gewiegd, Kid Colle en z’n vader trekken een draad door een bloedvat naar de stimulator. Dat is het. De precieze afstelling komt voor rekening en verantwoording van de neuroloog.



Het eerste gevoel is overweldigend. Blind typen met tien vingers, na jaren van stijfheid en desoriёntatie, van woord voor woord tikkend en veel sneller denkend. Een woud vol frustraties. Maar die malaise is voorbij. Mijn vingers dansen over het toetsenbord. Zelfs mijn gehavende pink doet mee. Wow! Dit is niet te geloven. Zo snel als ik nu tik. Zwemmen verleer je niet, zeggen ze. Schrijven dus ook niet. Ik voel een onbeschrijfelijke vreugde in mij op komen. En een gevoel van dankbaarheid. Dankbaarheid voor het wonder van Gent. Het geluk neuroloog Chris van der Linden te ontmoeten. Gespecialiseerd in bewegingsstoornissen, precies mijn handicap. Hij stapte als een jonge Apollo vanuit de sneeuw in de skilift naar de Saulire op 2000 meter om het doodvonnis voor de schrijver uit te spreken: ‘U heeft de Ziekte van Parkinson,’zei de neuroloog maart 2004 vanuit zijn beroepsdeformatie, ‘maar geen nood, dat is tegenwoordig met medicinatie aardig onder controle te houden’. En wij naar Gent, voor consultatie in het AZ St. Lucas. De enige keer dat we Chris in het ziekenhuis – wat een rotwoord –troffen. Daarna zagen we elkaar tijdens festivals, aan de dis en van achter het blond schuimende bier om conclusies te trekken over de voortgang van de sluipende ziekte. Even dachten we dat de schrijver een van die zeldzame gevallen was die niet onderworpen was aan de progressiviteit die de ziekte kenmerkt en die maakt dat je steeds weer van achteren wordt ingehaald. Zoals de tegenstanders van Edgar Davids moeten hebben ervaren in de tijd dat Ajax nog echt Ajax was en geen verzameling ingehuurde Vikingen. Dacht je dat je hem voorbij was, die kleine stofzuiger met zijn megabril en zorgvuldig gecoiffuurde krulhaar en dan stond hij weer voor je.

Chris van der Linden dus, de zenuwpees van het AZ St.Lucas. De Leeuw van Vlaanderen. Maar wat zou deze mensenminnaar zijn zonder de monteurs van de afdeling chirurgie, de ‘gebroeders’ Colle, in werkelijkheid vader en zoon, Henry en David geheten, maar uit één ei gekropen zo lijkt het, met hun Elvis Costello brillen, hun hele voorkomen. Bijgestaan door de vele groene en witte Engelen, die als Tinker Belles door het gebouw zwermen. Hun pijnlijke spuiten met lange naalden zijn vergeven en vergeten. Ze verdwijnen in het niet door het effect dat de Bros ermee sorteerden. Wat blijft hangen is het voortdurende geroezemoes tussen vader en zoon Colle. En natuurlijk de muziek van Scarlatti, Haydn en Bach op de achtergrond. ‘Een harde schedel heeft u,’ zei David, die de boor hanteerde. Het aanhoudende geluid van een straaljager die door je hoofd vliegt, gevolgd door de hoge pieptoon van een dunnere boor, die mij haren ten bergen zouden doen rijzen, ware het niet dat ik die haartooi onderweg was kwijt geraakt. Er valt veel meer te zeggen over de operatie en de longembolie, de intensive care, het niet zo topfit zijn als ik dacht. De jonge overmoed, die mensen met mijn temperament vaker parten speelt.

‘Het leven is een spektakel, de crematie of begrafenis moet dat ook zijn,’ zo hield mijn grote voorbeeld Frans Nypels mij jaren geleden voor, en dus ook de lange remweg naar de dood, die wordt aangeduid met vele afschrikwekkende namen, die in dit geval dus niet zo afschrikwekkend zijn als het zich honderd jaren geleden nog liet aanzien. Het planten van twee elektroden in de subthalamus van de linker en rechter hersenhelft, met de precisie van een horlogemaker en de apparatuur van een automonteur, was de doodsteek voor Parkie, die etterbak die mij het leven al meer dan twintig jaar zuur maakt. In elk geval is hem voorlopig het zwijgen opgelegd. Groggy hangt hij in de touwen, niet in staat om nog een woord te zeggen.

De elektroden zijn met een draad verbonden met een hersenstimulator – de neurologische pendant van de pacemaker. Beide apparaten worden gevoed door een batterij en zenden signalen uit die als bij jamming worden overgenomen door de zenuwcellen die deel uitmaken van het netwerk waarin de subthalamus een centrale plaats inneemt. De frequentie van mijn oplaadbare stimulator staat afgesteld op 130 Hz, de standaard. Als het netwerk van bewegingsaansturingen deze frequentie overnemen, zo heeft de Franse onderzoeker Benabid ontdekt, dan heb je geen last meer van trillende/bevende handen, je polsen klappen soepel heen een weer, je loopt rechtop en schrikt daarvan, want het lijkt alsof je achterover valt. De andere symptomen, het zeveren, langzame eten e.d. lijken ook van de baan. Ik juich van binnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten